We waren met zijn drieën op pad, mijn vader, mijn broer en ik. We waren uitgenodigd. In Beaune en in Katzenthal. Mijn vader kende de twee huizen waar we op bezoek zouden gaan goed. Meneer Naus heette hij. Exportmanager van Louis Jadot* een van de grootste Bourgogne huizen. Het was niet te geloven. We mochten de kelder in. En alles kon worden geproefd. Corton Charlemagne, Puligny Monrachet, Meursault, de witte wijnen. En ook qua rood kon het niet op: Clos-de-Vougeot, Vosne-Romanee, Morey-St.Denis*,
Gevrey Chambertin. Voor de eerste keer ontdekte ik de grote kracht die witte wijn kan hebben.
Terug naar Nederland, reden we via de Elzas. In Katzenthal, Haut-Rhin, dus aan de zuidkant van de streek stond Paul Klee ons al op te wachten. Wat een huis! Henri Klee*
Al meer dan 400 jaar gerund van vader op zoon. We noemden Paul al snel Jan, want hij leek als twee druppels water op Keizer van BZN. Wat was hij trots op zijn Grand Cru: ‘Wineck Schlossberg’. Een Riesling zoals ik die nog nooit had gedronken. Maar de Tokay Pinot Gris sloeg toch alles. Wat een smaak. En de Gewurztraminer dito. Vloeibaar goud, net als in de Bourgogne. Toen het meest bijzondere moment van het bezoek. In de kelder waar we proefden, stond een prachtig groot houten vat. Nieuwsgierig vroeg ik wat daar inzat. ‘Pinot Noir’ was het antwoord. “Pour deguster aussi?” vroeg ik brutaal. “Mais non”, was het antwoord. En hij legde uit dat hij het niet aandurfde. Ze waren nog maar pas begonnen met rode wijn en hij was niet zeker of de kwaliteit goed genoeg was. Wat een bescheidenheid. Na 400 jaar.