
Dit is het geval: Zonder breed gedeelde Europese identiteit bloedt elke vorm politieke samenwerking op Europese schaal uiteindelijk dood. Laat staan dat zoiets als ‘eenwording’ dan nog lukt.
Elk intellectueel debat over de waarde van de Europese beschaving, en hoe zij het hoofd moet bieden aan de geopolitieke uitdagingen van deze tijd, heeft een tegenhanger in het dagelijks leven van gewone mensen die zich de vraag moeten stellen of Europa deel uitmaakt van hun eigen identiteit. Geen voorhoede zonder massabewustzijn en vice versa.
De Europese Unie bestaat voornamelijk bij de gratie van gemeenschappelijke belangen van de lidstaten. Zodra die belangen botsen, verbrokkelt de politieke eensgezindheid. ‘Wij gaan niet betalen voor die spilzuchtige Grieken.’ Of dat imaginaire belangen zijn of reële doet er niet eens zoveel toe. Want politiek bedrijven draait grotendeels om beeldvorming. Zie Brexit.
Nationale belangen zijn binnen Europa verbonden met nationale identiteit. “We zijn hier toch gekke Henkie niet, we zijn niet op ons achterhoofd gevallen”, hoorde je tijdens de discussie over Eurobonds, het uitgeven van Europees schuldpapier door EU-lidstaten waardoor hun nationale staatsschuld ‘gemeenschappelijk’ zou worden.
De feestgangers van het feest dat Europa is, zijn op hun hoede voor ‘free riders’, meelifters. Als het een familiefeestje is, heb je ook meelifters maar dan is het tenminste wel familie. Europa is (nog) geen familie maar dat is de eigen nationaliteit in zekere zin wel. Iedereen die op Schiphol bij de Marechaussee tijdens de paspoortcontrole is tegengehouden om eerst even een openstaande bekeuring te betalen, weet dat.
Daarom dringt zich in de context van Europese samenwerking de vraag op of er wel een Europese identiteit is als politiek bindmiddel. Wat is identiteit eigenlijk?
Identiteit wordt als reël beleefd maar is in wezen iets metafysisch. Een idee, een opvatting. Een herinnering. Een vereenzelviging met een verleden. Ze is ontastbaar. Ze wordt slechts tastbaar in beelden, voorwerpen, rituelen, tradities die elk voor zich toch weer ontastbaar zijn door hun symboliek, hun betekenis, hun ‘fetisj’, ons geloof erin of onze verafgoding ervan.
Taal is wel een drager van identiteit maar ook weer problematisch. Duits spreken ze ook in Oostenrijk en Zwitserland en Zwitsers spreken soms ook Frans of Italiaans. En Nederlands ook in België. Trouwens ook Noren en Zweden verstaan elkaar bijna woordelijk. Identiteit is een individueel en ook een collectief gevoel. Het is zowel weten wie jezelf bent als saamhorigheid voelen met jouw groep medemensen.
Het is evident dat KLM en Air France samen sterker staan in de wereldwijde concurrentie in de luchtvaart, maar toch blijft de argwaan, het nationale sentiment, een rol spelen in de ‘fusie’: de zeggenschapskwestie steekt herhaaldelijk de kop op. Air France en KLM zijn beide merken met een (nationale) identiteit die zij niet willen inleveren en dus heeft Air France/KLM geen eigen merkidentiteit laat staan dat zij ‘Europees’ is. Er is a.h.w. geen ‘gemeenschap van goederen’ maar er zijn ‘huwelijkse voorwaarden’. Men is voorbereid op een eventuele scheiding. Die politieke zakelijkheid, die achterdocht, beheerst ook het hele Europese spel: welk lid legt wat in en wat krijgt het ervoor terug. Het is geen gemeenschap ‘con amore’ waarin leden als kameraden voor elkaar door het vuur gaan.
Europa is geen broederschap, kameraadschap of vriendschap. Het mist de eensgezindheid van een natie. (Waarbij geldt dat een natie nog geen staat hoeft te zijn. De Koerden, de Armeniërs, zijn naties.) Een vriendendienst is iets waar je niet direct iets voor terug hoeft maar waarbij je erop vertrouwt dat het ‘wel goed komt.’ Een vertrouwen in wederkerigheid op de langere termijn. Daarvoor moet vriendschap wel onderhouden en gekoesterd worden. Broederschap is meer. Het is onvoorwaardelijke overgave, zoals tussen Winnetou en Old Shatterhand in ‘Arendsoog’ (bloedbroeders). Of zoals de Ridders van de Ronde Tafel in de Koning Arthur Saga (een eedgenootschap) of de heilige apostelen van Jezus van Nazareth – hoewel daar waar liefde is en trouw wordt beloofd, ook verraad op de loer ligt.
Robert Schuman en Jean Monnet hebben het idee van een Verenigd Europa na de Tweede Wereldoorlog gelanceerd als een vredesproject: ‘Nie wieder Krieg’. Niet geschraagd door een doorwrochte doctrine met een onbuigzame ideologie (want daar had de wereld toen wel even zijn bekomst van) of een holistisch utopisch idee, maar slechts gestoeld op een bescheiden, praktisch idealisme. Als er al een droom was, dan was die pacifistisch. Nadat eeuwenlang had gegolden dat oorlog niets anders is dan ‘het voortzetten van diplomatie met andere middelen’ (Carl von Clausewitz). Dus onderdeel van het normale statelijke verkeer. Dat had uiteindelijk menselijke vernietiging op industriële schaal mogelijk gemaakt.
Vrede en diplomatie – het ongewapenderhand oplossen van conflicten – is natuurlijk een hogere trede in de beschaving. Oorlog voeren we alleen nog in gesublimeerde vorm in sportwedstrijden die zijn geëvolueerd uit oorlogspelen. Het doel van een duel was altijd dat een van de twee sneuvelde. In een tennismatch is dat niet meer zo. Ze duren alleen uitputtend lang.
Het geweld is in sport gereduceerd tot vandalisme. Teamsport is modern tribalisme, een stammenoorlog tussen supportersgroepen, en als zodanig een niet te onderschatten vorm van beschaving. Er ligt een bushokje aan gort maar er vallen geen doden.
Bij Brexit heeft de EU geen tankbataljons naar Londen gestuurd. (Zoals de Sovjetunie gewend was te doen tegen weerspannige landen in het Warschaupact en de V.S tegen onwelgevallige regimes in Zuid-Amerika). Behalve teleurstellend en beangstigend is Brexit eigenlijk een demonstratie van politieke, diplomatieke en bureaucratische beschaving. Daar kunnen andere statenbonden en federaties nog een voorbeeld aan nemen. Je kunt en je mag eruit.
Over identiteitsvorming en erbij willen horen: De UEFA-competitie is misschien wel een veel effectiever (bottum-up) middel om een Europese identiteit te ontwikkelen dan de (top-down) klassieke vlag en de hymne Ode an die Freude. Net als het Eurovisie Songfestival en op Nieuwjaarsdag het concert van de Wiener Philharmoniker uit Wenen en het daaropvolgende skischansspringen in Garmisch-Partenkirchen. Als brede Europese identiteit ergens beklijft is het in sportmanifestaties en in de populaire mediacultuur. Dat het songfestival is geannexeerd door de LHBT-community is overigens een wezenlijke bijdrage aan een debat over Europa als waardengemeenschap, vooral omdat LHBT in Oost-Europa controversieel is en er dus inderdaad iets te debatteren valt.
De LHBT-emancipatie verburgerlijkt de seksuele diversiteit. Ze komt uit de clandestiniteit, uit de subversie in de open samenleving en ze wordt normaal. Burgerschap is een dimensie van identiteit die de EU graag claimt als gemene deler van zijn inwoners. Burger betekent uiteenlopende dingen: Burgerlijk kan ‘bekrompen’ betekenen maar ook ‘niet-aanstootgevend’, netjes, nabuurschap, beleefdheid. Het is bekommernis of zoals de BNN/VARA-slogan zegt: ‘Wees verschillig’ als ze ageert tegen de onverschilligheid. Burgerlijk ethos is ook zonder mokken je plichten vervullen zonder daar direct voor op het voetstuk te worden gehesen. De ‘gemiddelden’, de middelmatigen, de onzichtbaren, de verpleegkundige, de leraar, de postbode…., ze zijn de ruggengraat van de samenleving zonder wie alle gemeenschapsvoorzieningen instorten.
Maar zien zij zichzelf als Europese burgers?
Niemand die hier geboren is, stelt zijn Nederlanderschap ter discussie (behoudens een enkele extremist) maar verder is alles voor discussie vatbaar, bestrijden we elkaar in het politieke discours, op straat, op sociale media te vuur en te zwaard en kunnen we somtijds elkaars bloed wel drinken. Het Nederlanderschap staat ideologische verschillen, politieke strijd, niet in de weg. Terwijl het Europese burgerschap verkleefd is met een progressieve, links-liberale levenshouding van tolerante, wellevende hoogopgeleide jongeren die mateloze irritatie veroorzaakt bij cultureel conservatieven ter rechterzijde.
Dat is waar Europese identiteitsvorming tekortschiet. Ze overspant niet de gehele samenleving. Want over dat ene zijn we het kennelijk impliciet eens: Dat we Nederlander zijn. Deels omdat het ons met de paplepel is ingegoten, deels, deels omdat buitenlanders ons nu eenmaal als Nederlander zien en deels omdat we elkaar herkennen aan de taal die we spreken en aan ons gedrag, onze conventies. Dat gedrag krijgt onder meer gestalte in een aantal symbolen, rituelen en gewoonten: Een vlag, een volkslied, Koningsdag, Bevrijdingsdag, Dodenherdenking. Maar ook de kroket en de bitterbal, Sinterklaas, hagelslag en pindakaas. Ons erfgoed.
Het zijn zaken waarvan we menen dat die er altijd zijn geweest en die moeten blijven. Die ‘typisch Nederlands’ zijn. Maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. De Nederlandse identiteit heeft inmiddels ook nasi, kousenband en couscous omarmd. Het gezegde luidt niet voor niets: Liefde gaat door de maag.
Nog niet zo heel lang geleden, ergens tot in de jaren 1960, was het kneuterige begrip ‘Holland’ synoniem voor Nederland terwijl Holland alleen het westelijk kustgebied vanaf Hoek van Holland en met het eiland Texel omvat. Het vormde vanaf 1579 tot 1795 samen met zes andere staten de Republiek der Verenigde Nederlanden (met zeven ‘Provinciën’ of gewesten) voordat het in 1815 het huidige koninkrijk werd. Het was een losse statenfederatie waarin Holland, Zeeland en Utrecht de machtigste staten waren maar waarbij grote besluiten altijd bij unanimiteit (check) tot stand kwamen. Daar ging dan langdurig politiek duw- en trekwerk aan vooraf in de Staten-Generaal. Net als nu in de Europese Unie.
We moeten niet vergeten dat alle moderne Europese natiestaten eigenlijk rusten op een onderlaag van regionale substaten met separatistische tendensen die bij het minste of geringste tot leven kunnen komen: Het Noorden in Italië met zijn Lega Norde (het oude koninkrijk Lombardije), Catalonië en Baskenland in Spanje, Beieren (met zijn eigen CSU) en de voormalige DDR/het voormalige Pruisen in Duitsland , de landen van de Britse unie met Schotland en Noord-Ierland. Kijk naar de oude kaarten en je beseft dat Europese landen bestaan uit een pokdalig landschap van uitgedoofde politieke vulkanen waarin nog steeds oude politieke aspiraties sluimeren die nog steeds kunnen uitbreken. Het uiteenvallen van Joegoslavië ligt nog vers in het geheugen.
Er zijn twee staten die in de loop der eeuwen een sterke traditie van nationale cohesie hebben ontwikkeld: Nederland en Zwitserland. Het Zwitserse kanton en de waterschappen in de Lage Landen zijn vormen van basisdemocratie die meer dan duizend jaar oud zijn en sterk hebben bijgedragen aan een egalitaire bestuurscultuur en een geest van samenwerking. De boeren in de Nederlandse polders en de boeren in de Zwitserse valleien konden door respectievelijk overstromingen en sneeuwstormen soms een groot gedeelte van het jaar geïsoleerd zijn van hulp en moesten het dan met elkaar rooien.
Maar de Zwitserse bergen vormen een goed verdedigbare burcht terwijl de Nederlandse wateren een uitnodigende haven vormden voor buitenlanders. De Nederlandse invloed op de Europese handel (via de Hanze) nam in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw zienderogen toe waardoor Nederland een machtsfactor werd tussen de grote Europese mogendheden, Spanje, Frankrijk, Oostenrijk, Pruisen en Engeland. De druk die de mogendheden uitoefenden om de macht van de Republiek (1581-1795) in te tomen (beurtelings, maar in het jaar 1672 uiteindelijk gezamenlijk) vormde de nationale Nederlandse identiteit.
Toch waren de Lage Landen allerminst een politieke eenheid. De huidige Nederlandse eenheidsstaat met eerst elf en later twaalf provincies is een Frans importproduct uit 1798. (check) Het eerste dat de Fransen deden was naast het versnipperde bestuursstelsel van duizenden waterschappen en polderbesturen, die elkaar voortdurend dwarszaten, een nationale organisatie plaatsen: de Rijkwaterstaat, gemodelleerd naar het Franse Departement des Ponts et des Chaussees. Daarvoor zijn we de Fransen eeuwig dankbaarheid verschuldigd. Daarna stichtten zij het Koninkrijk Holland (1806-1810) met als staatshoofd Louis Bonaparte, de broer van Napoleon.
In deze geschiedenis zit een analogie met veel Europese staatsvorming die mogelijk ook geldt voor wat de Europese Unie te wachten staat: een vechtende kluwen die uiteindelijk door druk van buitenaf, verminderende invloed op het wereldtoneel (de Republiek was op sterven na dood) de gelederen sluit.
Naarmate die nieuwe eenheid gestalte krijgt groeit de behoefte aan een bijhorend narratief, een deels mythisch, deels historisch verhaal, een heldenepos over strijd tussen goed en kwaad en de uiteindelijke overwinning ‘En ze leefden nog lang en gelukkig.’ Zoiets.
‘Hollands’ stamt uit eind achttiende, begin negentiende eeuw en verving het aanvankelijke adjectief Bataafs dat verwees naar de eerste bewoners van ons leefgebied maar dat niet beklijfde bij het optuigen van een nieuw nationaal narratief vanaf eind jaren 1800. Ik vermoed dat de Fransen de aanstichters zijn geweest van de Hollandpromotie. ‘Hollands’ voegt fonetisch gemakkelijker in het Frans dan ‘Nederlands’. Er is zelfs nog een Franse president geweest die Hollande heet
‘Holland’ werd in de eerste helft van de twintigste eeuw geroemd in bijvoorbeeld bioscoopjournaals en de KLM noemde zich ‘De Vliegende Hollander’ en schilderde ‘The Flying Dutchman’ op zijn vliegtuigen, samen met het dolende zeilschip uit de zeevaartlegende. Het afsluitende commentaar in elke reportage over weer in een nieuwe nationale prestatie luidde steevast: ‘Waarin een klein land groot kan zijn!’
(‘The Flying Dutchman’ werd in de jaren zestig verdrongen door het opschrift ‘Royal Dutch Airlines’ maar stond nog lang in een kleine letter laag op de romp. Het predicaat ‘Koninklijk’ bleek voor de export van handelsnatie Nederland een al te bruikbaar instrument.
In de jaren 1960-1970 omarmde de Nederlandse jeugd (de zogenaamde babyboomers) als nationaal symbool Calimero. Het ‘Calimero-complex’ verwijst naar een een zwart tekenfilmeendje met een stukje eierdop op zijn hoofdje (bij uit het ei kruipen ging het al mis) dat als hij verliest telkens zegt; ‘Het is niet eerlijk want zij zijn groot en ik ben klein!’
Identiteit stoelt op continuïteit maar ze is dus ook veranderlijk. Ze is gevormd maar ze wordt ook voortdurend ‘vervormd’ of omgevormd. Als dat voor de meerderheid of voor een grote groep mensen te snel gaat dan ontstaat weerstand. Zoals de volkswoede die ontstond als reactie op het ‘cancelen’ van Zwarte Piet, de knecht van Sinterklaas (de Nederlandse pendant van de Kerstman).
Identiteit is veelgelaagd. Het begint persoonlijk en waaiert dan wijd maatschappelijk uit. Als je iemand in den vreemde ontmoet, dan stellen we door sociale besnuffeling snel vast of er overeenkomsten in identiteit zijn. Wat dat betreft zijn we net hondjes.
Iemands identiteit ontstaat in de familie waartoe hij of zij behoort. Vormend zijn de aard van de kostwinning: Is je vader boer, hebben je ouders een winkel. Verder: religie, politieke opvatting, die bepalen je milieu. Plaats, geboortegrond, regio is daarna belangrijk. Ben je Amsterdammer als je daar geboren bent?
Ik ben geboren in IJmuiden, aan de uitmonding in zee van het Noordzeekanaal. Dat kanaal begint in het IJ, een oude binnenzee bij Amsterdam en tevens de haven van onze hoofdstad. Het IJ is ooit het traject geweest van de Rijn die in de loop der millennia zijn loop en monding in zee verschillende keren heeft gewijzigd. Die oude mondingen zijn dicht geslibd. Tegenwoordig is het gebied grotendeels ingepolderd. Op de zuidoever van het toenmalige Oer-IJ bouwden de Romeinen het fort Felison. Het markeerde de Noordgrens van het Romeinse Rijk. De plaats heet nu Velsen. Deze gemeente Velsen kent vijf woonkernen: Velsen, IJmuiden, Driehuis, Santpoort en Velserbroek.
Toen ik vier jaar was verhuisde ons gezin naar Santpoort, van oudsher een tuindersdorp aan de luwe landzijde van de Noordzeeduinen. De wind komt meestal van zee en het waait altijd. Het is een plek, waar je vroeger alleen kon komen via een zandpad met aan weerszijden een onbegaanbaar veendal. Vandaar de naam Santpoort, letterlijk toegang of poort door het zand of ‘sancta porta’. Naar verluidt gebruikten monniken en pelgrims, op weg naar Noord-Hollandse bedevaartsoorden, die naam sancta porta om de zandweg door het veen aan te duiden.
Vlakbij ligt Haarlem, een van de oudste steden van Holland. Mijn grootouders kwamen daar vandaan. Deze streek in het zuiden van Noord-Holland heet Kennemerland, een gebied achter de zeeduinen. De naam verwijst naar een volk dat hier in de Middeleeuwen leefde.
De streek is industrieel en verstedelijkt. Aan de monding van het kanaal in zee bevindt zich een groot complex van hoogovens en staalfabrieken dat de wijde omgeving domineert maar toch is er natuur en recreatieruimte, cultuur en geschiedenis in overvloed. En dus toerisme. Het kustgebied maar ook de uitgestrekte polders met vele fietspaden, afgewisseld door ondiepe wateren, maken het aangenaam vertoeven. De streek is gedurende mijn leven ‘in mij’ gaan zitten: Ik ben behalve Velsenaar ook IJmondenaar of IJmuidenaar en ik voel mij tevens Kennemer en Haarlemmer omdat ik er een groot gedeelte van mij leven heb gewerkt en gewoond.
Nu ik erover nadenk is een goede definitie van ‘thuis’ misschien wel het gebied waar je blindelings de weg kent. Ik werkte ruim tien jaar in de streek als verslaggever van de lokale krant en een van de dingen die je dan leert is in je hoofd een kaart maken die je overal de weg wijst want een verslaggever die ergens naar toe moet voor de krant heeft altijd haast.
Naarmate mijn loopbaan vorderde werd mijn wereld groter. Ik deed mijn werk ook in de rest van Nederland. Daarna in Europa, en tenslotte ook in Noord- en Zuid-Amerika.
Ik voel me enigszins wereldburger maar mijn gevoel Europeaan te zijn is waarachtiger omdat we in mijn jeugd tijdens de vakanties al in Duitsland en België kwamen en later vooral Frankrijk waar mijn ouders decennialang een vast vakantieadres hadden en waar ik nog steeds familie en vrienden heb.
Aan Europa werd op school al vroeg aandacht geschonken Ik herinner me dat we op mijn lagere school eens, vermoedelijk, Europadag vierden (9 mei) met het hijsen van de vlag van de Europese Beweging: Een groene E op een wit veld. (De voorganger van de blauwe EU-vlag met twaalf gele sterren, maar tegenwoordig nog de vlag van de Europese federalisten)
Identiteit krijg je niet alleen door waar je opgroeit, je erft het ook van je ouders. Mijn ouders hebben als jongvolwassenen de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Mijn vader verbleef drie jaar als dwangarbeider in Berlijn. Hij ervoer wat oorlog, echte oorlog, inhield. Geallieerde bombardementen en in april 1945 de hevige gevechten tijdens de Russische opmars en de capitulatie van het Derde Rijk. In 1988 ben ik met hem teruggegaan om de plekken in West- en Oost-Berlijn terug te vinden waar hij had verbleven. Hij vond het een wonder dat hij het had overleefd maar hij koesterde geen uitgesproken haatgevoelens jegens Duitsers omdat ook velen hem hadden geholpen en hun schaamte over het nazisme hadden getoond.
Mijn geboortejaar is 1958 en ik heb van de oorlog en de moeilijke tijd daarna, de Wederopbouw, geen weet. De oorlog was voor mij een realiteit door de verhalen van mijn ouders en grootouders. Mijn moeder die uit Bovenkerk kwam vertelde over de geallieerde bombardementen op Schiphol dat een Luftwaffe-basis was. En dat ze toen eens ze lopend naar haar werk in Amsterdam ging, dorpsgenoot Henk die een oogje op haar had, haar inhaalde op zijn fiets, stopte en haar een lift aanbood. Ze sprong achterop en Henk trapte flink door naar Amsterdam. Pas veel later hoorde ze dat hij voor het Verzet pistolen had vervoerd in de fietstas waar zij op had gezeten. Tijdens de Hongerwinter was ze mee geweest op Hongertocht de polder in op een fiets met houten banden om bij boeren aardappelen los te peuteren. Maar ze hadden ook bloembollen gegeten.
Het moest in mijn beleving een beklemmende tijd geweest zijn. We speelden stiekem in bunkers in de duinen en we zwommen in de Tankval bij Driehuis die de Duitsers hadden laten graven om een geallieerde invasie te stuiten. Als een bunker werd opgeblazen, ging er een sirene ten teken dat de meester de ramen van het klaslokaal moest openzetten om te voorkomen dat de ramen zouden springen door de drukgolf. Kaboemmm!
De oorlog was een mentale cesuur. Zo waren zwart-witfoto’s in mijn beleving van voor de oorlog en kleurenfoto’s van na de oorlog. Film was vooroorlogs, televisie naoorlogs. Een telegram of briefkaart was vooroorlogs, telefonie was naoorlogs. Reizen per bus of de trein vooroorlogs en per auto en per vliegtuig naoorlogs. ‘Oh, dat is nog van voor de oorlog’, hoorde ik ze zeggen als het ging over hoe oud iets was. Toen bijna iedereen bij ons in de straat al een auto en televisie had en wij nog niet verweet ik mijn ouders eens dat ‘’wij hier nog vooroorlogs leven’’. Daar moesten ze hartelijk om lachen.
Wij gingen per trein op vakantie naar Limburg en daar baalde ik van want enkele vriendjes waren al naar de Costa de Brava geweest. ‘Dan zeg jij maar dat we naar de Costa de Mosa zijn geweest’, antwoordde mijn vader. Want we gingen wel eens zwemmen in de Maas bij Velden, even voor Venlo. Een paar kilometer naar het oosten liep de Duitse grens. We fietsten naar de uitspanning Jachtlust waar een wegafzetting was. Daar kropen mijn vader en ik en mijn broertje met onze fietsen onderdoor. ‘Ziezo, nu zijn we in jouw buitenland’, zei mijn vader. We waren nog geen kilometer verder of we werden ingehaald door een VW Kever van de grenspolitie die ons maande te stoppen. ‘Ausweiss bitte.’ Mijn vader die in Berlijn tijdens de oorlog een aardig woordje Duits had geleerd, legde uit dat we verdwaald waren en niet meer wisten aan welke kant van de grens we ons hadden bevonden en dat we daarom maar onder te versperring waren doorgekropen omdat we dachten dat daar Nederland lag. De man met de pet legde uit hoe we legaal konden terugfietsen. ‘Verlinkt’, zei mijn vader toen we verder fietsten.
Ik kom er nog wel eens. De grensafzettingen zijn verdwenen. Je kunt er ongehinderd fietsen door Nederland, Duitsland en België. In Duitsland is de wijn nog steeds goedkoper evenals benzine. Als ik mijn Limburgse vrienden hoor praten gaat hun Limburgse dialect naadloos over in het Limburgs-Duits.
Ik heb jarenlang Duitse buren gehad, Dominic en Irina. Hij werkt bij Shell. Ik heb mijn vorige huis verkocht aan een Britse software-ingenieur. Guray Saidov uit Bulgarije heeft ons nieuwe huis verbouwd. Zijn mannen vroegen beleefd of hun radio aan mocht. Met de radio zongen twee mannen al schilderend Bulgaarse heimwehliedjes mee. Om de hoek zit een Poolse minimarket.
Heel geleidelijk wordt Europa een land.