Als je er nog naar toe had gewild, ben je nu te laat want alle komende voorstellingen zijn uitverkocht. Alleen op het Karavaan Festival (19-29 mei) kun je Onder de Rook van de Hoogovens nog zien. En er is een videoregistratie van gemaakt.
Het is een prachtige, herkenbare en bij vlagen ontroerende voorstelling. Een epos van Herman Heijermans-achtige allure: een sociaal drama over een van de grote maatschappelijke dilemma’s van deze tijd. Over de noodzaak om milieuvervuiling aan te pakken maar ook over hoe deze ‘groene ambitie’ van de intelligentsia, van de ‘elite’, botst met de belangen van de arbeiders, de ambachtslieden die afhankelijk zijn van industriebanen. Een tegenstelling tussen hbo- en universitair geschoolden en praktisch geschoolden. Een confrontatie tussen ‘hoog’ en ‘laag’, tussen links en rechts en tussen generaties.
De zoon Ilias uit het gezin van de familie Can in Onder de Rook van de Hoogovens is slim, viel uit de toon in Velsen-Noord en heeft in Amsterdam gestudeerd. Zijn vader Eddy is zoals veel arbeiders politiek rechts. Hij is een vernederlandste Turk die zijn leven en zijn ziel aan de hoogovens heeft verpand en er geen kwaad woord over wil horen terwijl zijn zoon er actie tegen voert. Er is een moeder,Sarah, die de tweespalt in het gezin probeert te lijmen en er is de oma van Ilias, de moeder van Eddy, Dinie die een strandhuisje heeft op Wijk aan Zee dat nu ‘voor normale mensen’ onbetaalbaar is geworden vanwege de vele Amsterdammers die er een plekje proberen te bemachtigen om, als dat is gelukt, vervolgens te gaan klagen over de fabriek even verderop, achter het duin. De oma blijkt ongeneeslijk ziek. (Komt dat door het vuil van de fabriek? Ze rookt namelijk ook.) Ze laat haar strandhuisje na aan haar kleinzoon maar die zegt aan het slot, als de familieruzie is bijgelegd, dat het ook voor zijn ouders zal zijn.
Voordat het zover is in het verhaal, is er veel gebekvecht tussen vader en zoon. Ze houden van elkaar maar hun totaal verschillende zienswijzen zitten het tonen van begrip en genegenheid in de weg.
Zo erg was het niet tussen mijn vader die bij Hoogovens werkte (preciezer: bij de Mekog) en mij. De milieuvervuiling, waarvan wij jongeren ons in de loop van de jaren 1970 gaandeweg bewust werden, vergoelijkte hij. Het was destijds immers een sociaal vooruitstrevend bedrijf met veel voorzieningen voor het personeel en een hoge vakbondsparticipatie. Op enig moment was er zelfs een directeur Personeelszaken die eiste dat hij lid mocht worden van de industriebond met als argument dat ook hij tenslotte gewoon een werknemer was.
Mijn roeping lag niet bij Hoogovens. Ik ging de journalistiek in. Ik heb wel enige jaren in de zomermaanden een vakantiebaantje gehad bij Hoogovens. Dat verdiende goed.
Mijn latente interesse in techniek kon ik als journalist botvieren in het maken van verhalen over bedrijven zoals Hoogovens. Ik zal niet beweren dat vervuiling er nu eenmaal bij hoort. Zo was het ooit toen rokende schoorstenen een teken van welvaart en vooruitgang waren. Maar nu vervuiling minder acceptabel wordt, onder meer om dat we steeds meer te weten komen over de gezondheidsrisico’s ervan, is er tijd en geld nodig om daar wat aan te doen. Een fabriek hier zomaar sluiten, verplaatst het probleem alleen maar want onze consumptie verdwijnt niet. De afgelopen decennia heeft het rijke westen zijn vervuiling alleen maar naar Azië verplaatst.
Dat de Hoogovens IJmuiden, dat sinds de jaren 1970 verschillende (buitenlandse) eigenaren heeft gekend (met het Duitse Hoesch; Estel en met British Steel; Corus), nog bestaat is op zichzelf een wonder. Het heeft inhalige aandeelhouders overleefd. Het is erin geslaagd te blijven innoveren. Het vormt een bijzonder technologisch ecosysteem waarin werknemers nog steeds een grote loyaliteit hebben voor ‘hun’ hoogovens.
Ik ben geboren in IJmuiden en met de aanwezigheid van de hoogovens opgegroeid. Mijn vader, mijn ooms, de vaders van mijn vriendjes, ze werkten er allemaal. Als ik de hoogovens aan de einder zie, weet ik dat ik bijna thuis ben. Ik ken niemand die het bedrijf heeft bezocht, die er niet van onder de indruk is. Alles is bovenmenselijk groot.
De hoogovens in IJmuiden vormen een complete stad die ’s nachts baadt in het kunstlicht en als je er in de buurt woont ruik je het niet alleen, maar er is ook voortdurend het monotone, laagfrequente grommende geluid van dit gigantische beest. Dat gegrom blijkt als je dichterbij komt en je in zijn ingewanden duikt, veroorzaakt te worden door duizenden elektromotoren, compressoren, ventilatoren, ventielen, kleppen, schakelkasten, apparaten die allerlei gassen verpompen, processen aanblazen, die walsen en transportbanden aandrijven. Veroorzaakt ook door hijskranen, shovels, vrachtwagens, treinen.
Elektrotechniek en mechanica houden de hoogovens, die op dit moment Tata Steel heten maar wie weet binnenkort misschien weer anders, draaiend. Daarvoor zijn heel veel elektrotechnici nodig. De bedrijfsopleiding van Tata Steel is voor een niet onbelangrijk deel een elektrotechnische en een IT-beroepsopleiding. En laten we juist nu ook heel veel elektrotechnici en IT-ers nodig hebben voor die hele verduurzamende energietransitie.
In de industrie zijn bedrijfsscholen van grote bedrijven zoals Tata Steel en VDL (in Brabant en Limburg) de belangrijkste praktische opleiders in technische vaardigheden. (https://www.nidap.com/nieuws/bedrijfsscholen-zijn-bezig-met-een-opmars ) Daaraan is een groot gebrek Een kennis van mij die zonnepanelen liet plaatsen, zag de complete elektra in zijn huis doorbranden: computer, inductiekookplaat, alle elektriek kon subiet bij het grofvuil. Een fout bij het installeren.
Het illustreert in het klein hoe Haagse beleidsambities kunnen stranden op een weerbarstige praktijk: het gebrek aan vaklieden. Beleid strandt steeds vaker op uitvoering of het nu gaat om de stikstofaanpak, het repareren van de toeslagenaffaire of het vergoeden van aardbevingsschade. De uitvoering loopt steeds vaker in de soep. Ik wil er maar mee zeggen: Wees nou een beetje zuinig op die vermaledijde hoogovens in IJmuiden, al is het maar vanwege de astronomische hoeveelheid staal die we nodig hebben voor die windparken in de Noordzee en omdat ze daar zo goed zijn in het opleiden van elektrotechnici en informatici.
Mijn generatie is onderwezen met het idee van de ‘postindustriële’ samenleving. Dat het industriële tijdperk voorbij is lijkt mij een mythe. We staan juist aan de vooravond van een nieuwe industriële revolutie: de Vierde. Die heeft onvermijdelijk sociale gevolgen. Ooit heeft de komst van de hoogovens ervoor gezorgd dat een armlastige lokale bevolking van tuinbouwers en kanaalgravers werd verdrongen door staalarbeiders die het iets breder hadden. Zeker tijdens de Wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog groeide hun welvaart hard. Nu dreigen deze hoogovenmensen te worden verdrongen door de kinderen van de kenniseconomie. Over dit emancipatieconflict gaat onder de Rook van de Hoogovens.
Ik zie om mij heen de gentrificatie (https://nl.wikipedia.org/wiki/Gentrificatie) van de IJmond doordat de krappe woningmarkt jonge, hoogopgeleide goedverdienende Amsterdammers deze kant op jaagt waardoor koopwoningen voor de lokale bevolking onbetaalbaar dreigen te worden. Maar het zorgt ook voor nieuwe culturele initiatieven zoals deze theaterproductie in het Hoogovenmuseum. Of zoals ‘Wegrestaurant Zacht Staal’ op ‘Landgoed Dorik’, een initiatief van Amsterdamse horeca-ondernemers. Of zoals de Broedmachine aan de Parallelweg. Nieuw leven in de brouwerij.
Zelfs als we de lokale volkshuisvesting resocialiseren, en zorgen voor voldoende betaalbare huisvesting voor modale en lage inkomens, zelfs dan zal de IJmond de druk van Amsterdammers blijven voelen. Tenslotte heeft de IJmond, heel Kennemerland, al sinds eeuwen last van deze Amsterdamse vooruitgangkapsones. Al in de achttiende eeuw kochten gefortuneerde Amsterdammers hier armlastige hofsteden op om er landgoederen van de maken: Beeckesteijn, Waterland, Velserbeek, Huis te Manpad, Scheijbeeck, Akerendam. Om in hun jachten over het IJ te ontsnappen naar Holland op zijn smalst, weg van het ’s zomers vuile, onwelriekende Amsterdam. Zie het jubileumboek ‘Hart van Kennemerland’, in 1968 uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de toenmalige KNHS (Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken te IJmuiden).
Gedurende de negentiende en de twintigste eeuw sijpelden welgestelde Amsterdamse forensen naar villawijken in Kennemerland, langs de nieuwe spoorlijn Haarlem-Alkmaar: Heemstede, Bloemendaal, Aerdenhout, Driehuis, Santpoort. En sinds de Velsertunnel (1958) ook naar Heemskerk, Castricum, verder Noord-Holland in.
Gentrificatie van de IJmond is wat mij betreft dus onvermijdelijk en niet per se verkeerd maar laten we het kind niet met het badwater weggooien: Als je nu een staalfabriek wil vestigen dan is IJmuiden een uitgelezen plek en staal blijven we nodig hebben. De plek ligt aan een diepzeehaven met trans-Atlantische verbindingen en met uitstekende ontsluiting naar het Europese achterland, voor zowel de distributie van nieuw staal als voor het aanvoeren van staalschrot. Gelegen bij een van de grootste windparkcomplexen ter wereld. Kortom een toplocatie.
En Europa moet in zijn eigen staalbehoefte gaan voorzien. Industrie is opeens geopolitiek actueel en urgent. De oorlog in Oekraïne heeft ons in een klap wakker geschud in deze nieuwe geopolitieke realiteit. Mensen die roepen dat Tata een ‘gifspuit’ is die weg moet, zijn geen voorhoede maar voeren een achterhoedegevecht tegen een nieuw Europees industrieel elan dat er gekomen is dankzij Wladimir Poetin.
Europa beseft dat het meer zelfvoorzienend moet worden. Europese strategische autonomie omvat ook een eigen (zware, basis-) industrie. Het is saillant dat Hoogovens in 1918 werd opgericht vanwege het tekort aan staal in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog. In het door de regering gesteunde oprichtingscomite van grootindustrielen zat ook ir. Wenckebach die directeur van de Staatsmijnen was geweest en de eerste directeur werd van de Hoogovens. Wat dat betreft is de cirkel na een eeuw weer rond: Ook nu worden we geconfronteerd met de kwetsbaarheid wereldwijde aanvoerketens. Dat maakt industriële zelfvoorzienendheid weer belangrijk.
De overheid was tot 1999 medeaandeelhouder. Laat zij dat weer worden.
De fabriek hier in onze achtertuin, die hoort hier thuis. Ik kan niet wachten op het eerste ‘groene’, met waterstof geproduceerde staal. Als Nederland 25 miljard stikstofeuro’s kan klaar leggen voor het ‘vergroenen’ van de boeren, dat kunnen Nederland en Europa zeker drie tot vier miljard investeren om een efficiënt en innovatief staalbedrijf over te laten schakelen van kolen op windenergie.